
Cat Stevens is voor mij verbonden met een bijzondere periode in mijn leven. Dat is het mooie van muziek: het kan je haarscherp terugbrengen naar een fase waarin je het veel draaide. In dit geval: de fase van voor het eerst alleen in een huis wonen.
Pakweg veertig vierkante meter, 225 gulden huur. Prins Bernhardstraat, Heerjansdam. Benedenwoning, hoekje Wilhelminastraat. Harige huisgenoot: de kater Joerie. Ik was twintig en klaar het zelf te gaan doen. Alles op mijn tijd en manier. Leve de vrijheid. Slapen doen we later. Zoete invallen. Morgen zien we wel.
Alles van Cat Stevens
Veel muziek was er. Altijd muziek. Cat Stevens hoorde ik toen voor het eerst. Teaser and The Firecat, Tea for the Tillerman. Daar begon het mee, maar ik wilde al snel alles horen en hebben van deze eigenzinnige Brit, geboren in 1948 uit een Griekse vader en een Zweedse moeder. Catch Bull at Four. Buddha and the Chocolate Box. Mona Bone Jakon. De bijzondere stem, de afwijkende melodielijnen, de energie, de overtuiging.
Er bleek de Cat Stevens te zijn van grote hits in jonge jaren. Mathew and Son, The First Cut is the Deepest. Dat was voor hij ernstig ziek werd (tbc) en noodgedwongen een tijd lang diep over de zin van het leven moest nadenken. Pakkende liedjes met een aanstekelijk geluid van levenslust.
Cat Stevens en de contemplatieve fase
Maar daarna dus die contemplatieve fase, waar hij uitkwam met genoeg moois voor pakweg vier platen. En weer later verzeilde hij in nog een bezinningsfase. Daar kwam hij uit als de tot Allah bekeerde Yusuf Islam. Hij bleef muziek maken. Voor mij niet meer met de magie als in de jaren zeventig. Maar dat was ook drie huizen (en drie katten) geleden. Ik kan er in gedachten heen. Ik hoef alleen die albums maar op te zetten.